Zijn beide ouders zijn architect en hij herinnert zich dat hun enthousiasme bij museumbezoek vaak groter was voor het gebouw, dan voor de tentoongestelde kunst. Met een talent voor wis- en natuurkunde koos hij een studie werktuigbouwkunde in Delft, vooral omdat het een brede studie is, en hij nog zoekende was. Hij ontdekte al snel dat een toekomst als ingenieur voor hem waarschijnlijk een overdosis technisch denken zou betekenen. En een tekort aan creatieve vrijheid en sociale betrokkenheid. Hij stapte over naar bouwkunde en hield zich in zijn master bezig met een ontwerp voor een van hout gebouwd appartementencomplex aan de kust in Tallinn, Estland. Zijn belangstelling gold voor het ontwikkelen van een modulair bouwsysteem dat oude en nieuwe kennis van bouwen met hout samenbracht.
'Dat je iets ontwerpt vanuit de vraag hoe iets te maken is, en tegelijkertijd een leefomgeving voor mensen schept, dat vond ik schitterend. Ik bedacht dat men boven woonde en beneden een houtwerkplaats was, vanwege het onderhoud en nieuwbouw in de buurt, en waar men ook workshops werken-met-hout kon volgen. Een sociale functie dus.'
Hij wilde graag bij ZJA werken omdat er zo sterk wordt ingezet op het dichter bij elkaar brengen van het constructieve, technische ontwerpen en het architectonische ontwerpen. Dat het beste ontwerp soms leidt tot het bedenken van een eigen bouwsysteem vindt hij prachtig. In zijn vrije tijd speelt hij gitaar, rent hij over het voetbalveld en bakt hij brood. De locatie van ZJA in Amsterdam wekt zijn enthousiasme, hij kijkt ernaar uit om onbekende delen van de stad te leren kennen.